Maar tot ieders verbazing, deed die knaap niets liever dan van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op dat ding te rammen.
Wat men ook zei of deed om de luidruchtige drummer tot stilte aan te manen, het mocht niet baten, hij wist van geen ophouden.
Ten einde raad riepen de dorpelingen de hulp in van enkele wijze en gediplomeerde mensen.
De ene wijze wees de jongen erop dat als hij zo bleef verder doen, hij vast en zeker gehoorschade zou oplopen en deed daarbij een omstandige uitleg over tinnitus, oto-akoestische emissies en brughoektumoren.
De tweede wijze dacht er anders over en leerde de omstaanders de principes van bioresonantie, chakra-shaking en woedebeheersing.
De derde wijze had een economische noodzaak ontdekt en wilde mensen werven om in zijn oordopjesfabriek te komen werken.
En de vierde? Tja, zijn oplossing was gewoon te zot voor woorden.
Welke remedie er ook aangedragen werd, het mocht, tot ieders ontevredenheid, niet baten. De jongen had, net als de meeste dorpelingen trouwens, geen snars van al dat hoogdravend gewauwel begrepen en roffelde er met volle overgave op los.
Net op het moment dat de dorpelingen, op het ritme van de eeuwige trommelaar, bij de wijzen hun beklag deden, kwam de dorpsidioot voorbij gewandeld.
Hoofdschuddend monsterde hij de situatie, baande zich een weg door het volk, tastte in zijn jaszakken, haalde er een mes uit tevoorschijn, gaf het aan de kleine jongen en fluisterde samenzweerderig: “Ik zou wel eens willen weten wat er in die trommel zit...”
(Soefi leerverhaal)