Op een middag kreeg hij het bezoek van een jonge, onstuimige krijger die in zijn vele veldslagen nog nooit een gevecht verloren had. De jongeling wilde de oude meester uitdagen voor een duel om aan zichzelf en iedereen te kunnen bewijzen dat hij alleen de beste was.
Hoewel de dorpelingen tegen het idee waren, nam de oude man de uitdaging toch aan.
Toen iedereen zich in een kring rond de twee krijgers verzameld had, begon de jonge onverlaat de oude meester publiekelijk te beledigen. Hij wierp enkele stenen in zijn richting, spuugde in zijn gezicht en schreeuwde hem schuimbekkend elke belediging toe die hij maar kon bedenken. Urenlang, deed hij er alles aan om de Samoerai-meester te provoceren en uit zijn tent te lokken, maar de oude man bleef kalm en onbewogen.
De avondzon zocht ondertussen zijn weg naar de einder en ook de onstuimige krijger kreeg het nu zwaar. Uitgeput en vernederd, droop hij tenslotte beschaamd en geschaafd af.
Zwaar aangedaan door de vele beledigingen die de oude meester onverdiend te verduren had gekregen, vroeg een van de beduusde dorpelingen hem bijna huilend: "Meester, hoe kon u zo'n laffe, laaghartige vernederingen verdragen? Waarom heeft u het zwaard niet gebruikt om hem een kopje kleiner te maken, waarom heeft u niet gereageerd om hem het zwijgen op te leggen? Elke krachtige daad ware beter geweest dan uw slappe, gelaten zwijgzaamheid!'
De oude Samoerai keek hem met pretlichtjes in de ogen aan en vroeg: "Stel dat iemand jou een geschenk wil geven en jij neemt het niet aan, van wie is die gift dan?"
"Euhm, van de persoon die het wilde geven…"
"Welnu, hetzelfde geldt voor afgunst, wrok en woede," zei de meester, "wanneer deze giften niet worden geaccepteerd, blijven ze van degene die er uit alle macht vanaf wil."