Wat is de allerbelangrijkste tijd? Wie is de allerbelangrijkste persoon? En wat is het allerbelangrijkste om te doen?
Omdat hij niet meteen gepaste antwoorden kon bedenken, werd hij erg onrustig en maande hij zijn ministers aan te antwoorden in zijn plaats.
‘O, uwe vorstelijke hoogheid, de allerbelangrijkste tijd is de tijd waarin u koning bent’ antwoordde de minister van binnenlandse zaken op de eerste vraag.
‘U, o majestueuze sierlijkheid, bent de allerbelangrijkste persoon omdat u koning bent’ antwoordde de minister van defensie op de tweede vraag.
En op de derde vraag antwoordde de minister van buitenlandse zaken: ‘Het allerbelangrijkste wat u te doen staat, o doorluchtige soeverein, is het uitbreiden van uw koninkrijk’.
Maar de koning was niet tevreden met wat hij hoorde en schudde misnoegd het gekroonde hoofd. De eerste minister voelde nattigheid, werd bezorgd over zijn baan en stelde daarom voor dat de koning een wijze kluizenaar zou raadplegen die boven op een berg, aan de rand van het koninkrijk woonde.
De volgende dag trok de koning daarom samen met zijn getrouwe hielenlikkers en twintig soldaten naar de kluizenaarsberg. Omdat hij de kluizenaar niet wilde afschrikken, beval hij zijn gevolg ter plaatse te blijven en trok de laatste klim alleen verder. Toen hij de top na zweten en zwoegen eindelijk bereikte, zag hij hoe de kluizenaar op het portaal van zijn eenvoudige berghut zat te mediteren. Geduldig wachtte de koning tot de kluizenaar de ogen zou openen en hem van zijn drie vervelende vragen zou kunnen verlossen. Maar na drie lange uren van wachten, gaf de wijze nog steeds geen teken van leven, waarop de koning besloot, door nood gedwongen, de nacht in de hut op de bergtop door te brengen. Misschien had ochtendstond wel goud in de mond?
De volgende ochtend werd de koning gewekt door zingende vogels, frisse lucht en een straaltje zonlicht dat zijn royale neus kietelde. Hij stond op, wreef de slaap uit zijn ogen en zocht tevergeefs naar de kluizenaar. Hij liep de hut uit, keek in het rond maar kon de wijze schuweling nergens vinden. Vervolgens bleef hij staan aan de rand van de bergtop en zag hoe zijn koninkrijk, in het diepe dal onder hem, in het gouden licht van de dageraad ontwaakte. De koning werd verrast door het gevoel van ontroering dat deze aanblik bij hem teweegbracht en met een glimlach om de lippen, pinkte hij een traantje weg.
Hoe anders, hoe onbezorgd was het hierboven, bedacht hij. De ochtenden in zijn paleis stonden immers in schril contrast met wat hij nu hier mocht ervaren. Hier was hij ontspannen, vreedzaam, onbekommerd en zelfs onbelangrijk. Helemaal anders dus dan het regeringsrumoer waar hij dagelijks, willens nillens, mee geconfronteerd werd.
Terwijl hij zo vanop de bergrand zijn koninkrijk bewonderde, voelde hij hoe zijn hart zich vulde met grote dankbaarheid en besefte hij opeens waarom hij koning was, niet om despoot te zijn, maar een dienaar, iemand die de mensen moest voorzien van de meest optimale levens- en werkomstandigheden.
Net op dat moment voelde hij hoe iemand hem op schouder tikte, hij draaide zich om en zag hoe de wakkere kluizenaar met het koninklijk zwaard, dat hij blijkbaar in de hut had achtergelaten, hem vervaarlijk stond te priemen. De wijze keek de koning strak aan en vroeg tandeloos: 'Vertel me eens, sierlijke hoogheid, wat is volgens u de allerbelangrijkste tijd? Wie is de allerbelangrijkste persoon? En wat is het allerbelangrijkste om te doen?'
Waar deze drie vervelende vragen de koning eerder met stomheid hadden geslagen, kreeg hij nu een helder licht in de ogen.
De wijze knikte goedkeurend bij dit stilzwijgend antwoord, gaf de koning zijn zwaard terug, keerde hem in de richting van diens koninkrijk, gaf hem een ondeugende trap tegen het vorstelijk zitvlak en duwde hem de berghelling af met de woorden: 'Herinner waar je vandaan komt en vergeet nooit waar je bent geweest!'