Na een halve dag klimmen en klauteren, bereikte hij eindelijk de top, at er zijn boterhammetjes op en genoot ondertussen van het geweldige uitzicht. Enkele ontspannen uren later, toen hij zijn weg naar beneden wilde hervatten, zag hij op de rand van een bergrichel een groot adelaarsnest.
Nieuwsgierig nam hij een kijkje en tot zijn verbazing zag hij dat er een ei in lag. Behoedzaam nam hij het op, wikkelde het in een grote zakdoek, borg het op in zijn knapzak en vervolgde zijn weg naar huis.
Terug op de boerderij, legde hij het ei onder de warme derrière van één van zijn slapende kippen.
De volgende morgen kakelde de kip heel de kippenbuurt wakker en riep verbaasd: “Oei, oei, wat is dit? Ai, ai, wat is dat? Er ligt gedomme een ei onder mijn gat!?”
Niemand in het kippenhok sloeg er echter acht op, het gebeurde immers wel vaker dat één of ander kieken tot dezelfde vaststelling kwam.
De kip deed wat er van haar verwacht werd en ja hoor, enkele weken later kwam er uit het ei een fragiel maar gezond adelaarskuiken tevoorschijn gekropen. Iedereen was verheugd en blij, en zoals het zachtaardige kippen nu eenmaal betaamt namen ze de jonge adelaar op in hun midden en leerden hem alles wat er van kippen maar te leren valt.
Het jong leerde hoe het al dansend zijn voeten moest vegen in de aarde, hoe wormpjes dan naar boven gekropen kwamen om naar dit schouwspel te komen kijken en hoe hij ze vervolgens in zijn snavel kon doen verdwijnen. Hij leerde hoe hij, ter verdediging, zijn kop laag bij de grond moest houden, zijn poep naar de zon moest richten om dan wild fladderend over het erf te lopen, even van de grond te komen om dan met een plof op de grond neer te vallen en zijn tegenstander in een grote stofwolk achter te laten.
Het adelaarsjong leerde snel en zo groeide in hem de vaste overtuiging dat hij resoluut en absoluut een echte kip was.
Vele jaren later, keek de adelaar-die-dacht-dat-hij-een-kip-was toevallig omhoog, naar de lucht. Hoog boven zijn hoofd zag hij hoe een grote, krachtige vogel moeiteloos en majestueus, zonder ook maar één keer met zijn gouden vleugels te slaan, door het luchtruim zweefde.
"O wat prachtig!" riep de adelaar vol ontzag uit. "Zoveel kracht, zo gracieus, zo geweldig! Het is adembenemend mooi!"
“Wat zou het zijn?” vroeg hij aan een voorbijkomende kip.
"O dat, dat is een adelaar," zei de kip droog, "het is de koning der vogels. Hij regeert over al zijn onderdanen hoog in de lucht ... maar niet over ons. Wij zijn immers kippen en dus vogels van de aarde. Let er verder maar niet op en help me liever met scharrelen.”
En zo kwam het dat onze adelaar voor de rest van zijn dagen als een kieken leefde, want dat was immers alles wat hij verondersteld werd te zijn...